"Voor futureproof ondernemen in flex"
SLUIT MENU

Gerechtshof: inconveniënten onderdeel van inlenersbeloning

Inlenerbeloning 3.0: inconveniënten maken onderdeel uit van de inlenersbeloning (het periodeloon)

Als u dacht dat u wist wat wel en niet onder de inlenersbeloning valt, dan ‘komt u van een koude kermis thuis’. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde op 15 januari 2019 dat zogenoemde ‘inconveniënten’ onderdeel uitmaken van de inlenersbeloning uit de NBBU-cao. Meer in het bijzonder dat ze onderdeel uitmaken van het ‘periodeloon’.

Het gerechtshof oordeelde dat, ingevolge het bepaalde in artikel 22 lid 1 en 2 NBBU-cao en artikel 8 Waadi, de uitzendwerkgever aan de uitzendkracht hetzelfde loon en overige vergoedingen verschuldigd is als die zijn toegekend aan werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies van de inlener. Onder deze beloning dient naar het oordeel van het gerechtshof in ieder geval te worden verstaan: het geldende periodeloon, periodieken, toeslagen alsmede onbelaste kostenvergoedingen. Bij toeslagen gaat het dan om alle toeslagen, zoals voor overwerk, verschoven uren, onregelmatigheid, ploegendienst en andere inconveniënten, aldus het gerechtshof. Dat artikel 22 lid 2 NBBU-CAO toeslagen voor andere inconveniënten dan verschoven uren en onregelmatigheid niet met zoveel woorden noemt, doet hieraan niet af. De reden hiervan is dat deze toeslag(en) (evenals de andere toeslagen) geacht kan worden onderdeel uit te maken van het periodeloon. Van een limitatieve opsomming is in genoemd artikellid volgens het gerechtshof geen sprake.

De verklaring van de NBBU over de uitleg van de inlenersbeloning legt het gerechtshof naast zich neer. De NBBU had verklaard dat de cao-partijen beoogd hebben zoveel mogelijk gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 8 Waadi, door een limitatieve opsomming op te nemen in artikel 22 NBBU, zodat ‘een koude toeslag’ (inconveniëntentoeslag) er niet onder valt. Volgens het gerechtshof is de verklaring van de NBBU irrelevant, omdat i) een cao-bepaling in beginsel objectief (volgens de zogenoemde ‘cao-norm’) moet worden uitgelegd, en ii) een dergelijke uitleg afbreuk zou doen aan het in artikel 8 Waadi neergelegde beginsel van gelijke behandeling, ter uitvoering van de Europese Uitzendrichtlijn.

Commentaar
Naar onze mening slaat het gerechtshof ‘de plank volledig mis’.
Zowel de Uitzendrichtlijn alsmede de Waadi bieden de mogelijkheid om, bij cao, af te wijken van artikel 8 lid 1 Waadi. De in de ABU- en NBBU-cao opgenomen limitatieve componenten van de inlenersbeloning is in lijn met deze regels. De lijst van de inlenersbeloning is duidelijk en laat geen ruimte om het anders dan limitatief te zien. Cao-partijen (in beide cao’s!) hebben ook duidelijk een limitatieve lijst van componenten van de inlenersbeloning bedoeld, wat ook niet voor andere uitleg, naar objectieve maatstaven volgens de cao-norm, vatbaar is.

Daarnaast zou de uitleg van het hof ook kunnen betekenen dat andere looncomponenten die niet in de lijst van de inlenersbeloning staan, via de uitleg van het hof, toch ‘erin gefietst’ zouden kunnen worden. Dit heeft enorme gevolgen voor de praktijk.

Bovendien is de wijze waarop het gerechtshof de cao-norm toepast zeer discutabel. De cao-norm is de norm waarmee een cao-bepaling wordt uitgelegd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat aan de hand van objectieve maatstaven een cao-bepaling dient te worden uitgelegd, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. Gezien deze norm, is het oordeel van het gerechtshof in deze zeer opmerkelijk.

Daarnaast heeft ook de SNCU laten weten dat de lijst van de inlenersbeloning limitatief is. Op de website van de SNCU staat “De toepassing van de inlenersbeloning beperkt zich tot deze 6 looncomponenten”. De SNCU heeft ook eerder in andere zaken verklaard dat inconveniënten niet onder het periodeloon/de inlenersbeloning vallen. Hoe verhoudt zich deze uitleg van de SNCU (net als de NBBU) tot het oordeel van het gerechtshof? De SNCU geeft immers voorlichting over de cao en ziet toe op handhaving van de cao. Bovenal is de voornoemde schriftelijke toelichting voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest eveneens kenbaar.

Nu maar hopen dat er cassatie wordt ingesteld.

Hendarin Mouselli, VFR Advocaten

Zie de uitspraak van het gerechtshof


Achtergrondinformatie over inlenersbeloning:
12-03-2015 Inlenersbeloning, straks is het zover
01-09-2014 Inlenersbeloning

Hendarin Mouselli is advocaat arbeidsrecht en medeoprichter van VRF Advocaten.