"Voor futureproof ondernemen in flex"
SLUIT MENU

ABU en NBBU zeer kritisch over Wet verbetering zekerheid flexkrachten

Demissionair minister Van Gennip kan gewoon doorgaan met de voorbereiding van de Wet verbetering zekerheid flexkrachten. Maar de brancheorganisaties zijn kritisch. De ABU vreest voor verdere verschuiving van uitzenden naar zzp. En de NBBU waarschuwt vooral voor nog meer lastenverzwaring voor (MKB-)uitzenders.

De internetconsultatie van de Wet verbetering zekerheid flexibele arbeidskrachten is nu afgerond.

Na mogelijke aanpassingen op basis van het commentaar gaat het conceptwetsvoorstel naar de Tweede Kamer. Tot vreugde van minister Karien Van Gennip (SZW) kan zij doorgaan met de voorbereiding van de wet omdat het onderwerp niet controversieel is verklaard. Ondanks de demissionaire status van het kabinet kan de Tweede Kamer het wetsvoorstel ‘gewoon’ behandelen. In de Tweede Kamer is een grote meerderheid voor de arbeidsmarktplannen van Van Gennip, zo blijkt uit eerdere debatten. De stemming zal echter naar verwachting pas na de verkiezingen plaatsvinden.

Lees ook: Wet Meer zekerheid flexwerkers – update

 


Inhoud wet
Het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers omvat deze 3 concrete maatregelen:

  1. Positie oproepkrachten versterken door het afschaffen van nulurencontracten; deze worden vervangen door (vaste en tijdelijke) basiscontracten met een minimumaantal uur waarvoor werkenden worden ingeroosterd en betaald krijgen.
    (Scholieren en studenten mogen nog wel met oproepovereenkomst werken, met als voorwaarde een arbeidsgrens van gemiddeld maximaal 16 uur per week op jaarbasis)
  2. Positie uitzendkrachten verbeteren door inperking uitzendtermijn; de maximale termijn van Fase A wordt verkort van 78 weken naar 52 weken, waarbij geen afwijkingen per CAO meer mogelijk zijn. (Dit is overigens al in de huidige Uitzend CAO bepaald). En de maximale termijn van Fase B gaat van 6 contracten in 4 jaar naar 6 contracten in 2 jaar. Na deze periode moet de uitzendkracht een vast contract krijgen bij het uitzendbureau. (En er zal geen mogelijkheid meer zijn via cao hiervan af te wijken, wat betekent dat de uitzendtermijn (Fase A en B) maximaal 3 jaar wordt.)
  3. Draaideurconstructies voorkomen; de onderbrekingstermijn waarna een werkgever iemand opnieuw in tijdelijke dienst mag nemen gaat naar 5 jaar (die tussenpoos is nu nog 6 maanden). De onderbrekingstermijn van 5 jaar geldt straks ook bij fase A en B bij uitzenden.
    (Voor scholieren en studenten met een bijbaan gaan andere regels gelden. Ook voor seizoensarbeid blijft een uitzondering gelden; per cao kan een onderbrekingstermijn van 3 maanden worden afgesproken voor functies die maximaal 9 maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend.)

De werkgeversorganisaties voor uitzenders hebben uiteraard gebruik gemaakt van de mogelijkheid te reageren op het wetsvoorstel.


 

ABU: ‘onwenselijk’, ‘onjuist’, ‘disproportioneel’
De ABU steunt in beginsel het wetsvoorstel – zij heeft zich ten slotte gecommitteerd aan het SER-advies waar dit een uitwerking van is. Maar de brancheorganisatie is ook kritisch. Een paar van de belangrijkste kritiekpunten:

‘Onwenselijke’ verschuiving

Opnieuw wijst de ABU er op dat samenhangende en gelijktijdige regulering van zzp nodig is, zoals afgesproken in het SER-advies. Voor de brancheorganisatie is en blijft dit een harde voorwaarde voor steun aan de voorgestelde wijzigingen van het uitzendregime. Uitzenders vrezen een waterbedeffect (verschuiving van uitzenden naar zzp) als uitzenden wel strenger wordt gereguleerd en zzp niet. De ABU stelt:

‘De situatie op de arbeidsmarkt wordt ondertussen steeds nijpender door de onwenselijke verschuiving van uitzendwerk – als de best gereguleerde vorm van flexibel arbeid – naar schijnzzp.’ Ook de NBBU maakt zich overigens zorgen over de verdere verschuiving naar minder gereguleerde vormen van flex.

Lees ook: ABU reactie op Kamerbrief Van Gennip: Meer meters nodig op zzp-dossier

‘Onjuist beeld’ uitzenden

Daarnaast ziet de ABU een ‘aantal onduidelijkheden, onjuistheden en tegenstrijdigheden’ met het SER-advies. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel gesteld dat uitzendkrachten 10% van de werkzame beroepsbevolking uitmaken. Dit percentage betreft echter ‘iedereen die in het jaar op enig moment als uitzendkracht werkzaam is geweest’, terwijl het gemiddeld aantal werkenden in dat jaar substantieel lager is. Hierdoor wordt ten onrechte een beeld geschetst dat het aantal uitzendkrachten de afgelopen jaren fors zou zijn gegroeid, stelt de ABU.

Onderbrekingstermijn van 5 jaar ‘disproportioneel’

De ABU noemt het voorstel om de administratieve vervaltermijn van vijf jaar mee te tellen in de keten (van drie jaar) ‘in strijd met het SER-advies’ en ‘disproportioneel’. De brancheorganisatie geeft aan dat dit de arbeidsmarktkansen van flexkrachten niet vergroot. Integendeel. Wat er volgens de branchevereniging dan gebeurt is dat een werknemer die bijvoorbeeld een maand heeft gewerkt bij terugkomst na drie jaar, direct een contract voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. Grote kans dat die werknemer dan geen contract krijgt of aan de slag gaat als schijnzelfstandige, vreest de ABU.

Arbeidsgrens scholieren en studenten

Scholieren en studenten mogen straks nog wel met oproepovereenkomst werken, met als voorwaarde een arbeidsgrens van gemiddeld maximaal 16 uur per week op jaarbasis. De ABU vraagt zich af of de voorgestelde arbeidsgrens niet averechts werkt en scholieren en studenten richting platformwerk duwt, waar zij immers niet te maken hebben met allerlei regels maar gewoon kunnen werken waar, wanneer en hoeveel zij willen werken. De brancheorganisatie waarschuwt voor dit ‘onwenselijk, maar reëel gevolg’ van deze wetgeving.

NBBU: nog meer administratieve lastendruk

Ook de NBBU stelt dat het wetsvoorstel aansluit bij het SER MLT-advies, waar in de NBBU-cao voor Uitzendkrachten al opvolging aan wordt gegeven. Maar ook de NBBU plaatst toch enkele zeer kritische kanttekeningen.

‘Negatieve effecten’ lange onderbrekingstermijn

Een administratieve vervaltermijn (onderbrekingstermijn) van vijf jaar om draaideurconstructies te voorkomen heeft volgens de NBBU juist negatieve effecten voor specifieke doelgroepen. Volgens de NBBU biedt de uitzendbranche bij uitstek uitkomst voor mensen die moeite hebben aan een baan te komen of te behouden. ‘Door het laten vervallen van de onderbrekingstermijn van 6 maanden en daarvoor in de plaats een administratieve vervaltermijn van 5 jaar in te voeren, voorzien wij dat met name deze substantiële groep tussen wal en schip zal belanden, wat zal leiden tot een hogere instroom in de WW en bijstand’, stelt de NBBU.

Volgens de NBBU zijn uitzonderingen voor specifieke doelgroepen moeilijk te realiseren. De brancheorganisatie stelt als compromis een generieke vervaltermijn van twee jaar voor. Want ook dan is het toepassen van draaideurconstructies niet meer interessant.

Uitzondering pensioen

De NBBU wijst op een tegenstrijdigheid waar het gaat om pensioen voor uitzendkrachten. In het SER-MLT advies is opgenomen dat pensioen voor uitzendkrachten het beste geregeld kan worden in een afzonderlijk pensioenarrangement. Maar in het wetsvoorstel staat dat de pensioenregeling voor uitzendkrachten moet worden meegenomen bij het bepalen of er sprake is van (overige) gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden voor de uitzendkracht (inlenersbeloning, red.).

Dat zou betekenen dat zowel de pensioenregeling van de uitzendsector als die van de inlener moeten moet worden vertaald naar een bepaalde waarde. Vervolgens zal dan een vergelijking moeten plaatsvinden. Dat is volgens de NBBU een zeer complex en tijds- en kostenintensief proces. Oftewel niet goed uitvoerbaar. Het leidt tot ‘enorme lastenverzwaring’ voor (uitzend)werkgevers.

Volgens de NBBU zou de pensioenregeling als arbeidsvoorwaarde uitgezonderd moeten worden van de bepaling over gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden in artikel 8 Waadi.

(Onredelijke) lastenverzwaring

De NBBU vreest dat ‘de voorstellen ten aanzien van gelijkwaardigheid van arbeidsvoorwaarden en de administratieve onderbrekingstermijn kunnen leiden tot een (onredelijke) lastenverzwaring van de werkgever’.

Volgens de brancheorganisatie die opkomt voor de belangen van MKB-uitzenders is juist verlaging van de administratieve lastendruk nodig. De NBBU benadrukt dat bij de uitwerking van het wetsvoorstel vooral ook gelet moet worden de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid.

Brigitte van der Burg, NBBU

MKB bezwijkt onder ‘verstikkende regeldruk’

NBBU-voorzitter Brigitte van der Burg uitte onlangs in een blog ook haar zorgen over de toenemende lastenverzwaring voor werkgevers die de politiek de MKB-ondernemers oplegt.

Zij ziet een ‘opeenstapeling van maatregelen om flex te beprijzen, beperken en te reguleren’. Van der Burg stelt: ‘Het ondernemerschap wordt steeds meer ontmoedigd door verstikkende regeldruk. (..) Een mkb-ondernemer met maximaal 10 personeelsleden – dat zijn de meeste bedrijven in Nederland – kan al deze regels met de beste wil van de wereld niet meer bijhouden. (..) Wie wil er met deze verschillen tussen realiteit en politiek voorstellingsvermogen na de verkiezingen nog werkgever zijn, met name in het MKB?’ vraagt Van der Burg zich af.

Lees ook: Wet Meer zekerheid flexwerkers stuit op kritiek arbeidsrechtexperts