Hinke Wever 6 oktober 2015 0 reacties Print Motiveringsvereisten concurrentiebeding in tijdelijk contractMotiveringsvereisten concurrentiebeding in tijdelijk contract In eerdere bijdragen is aandacht besteed aan het anticiperen op de Wet werk en zekerheid (hierna: de “WWZ”) voorafgaande aan de invoering van deze wetgeving. Het is aangenomen, dat het anticiperen op de WWZ onder oud recht eerder uitzondering, dan regel is. Behoudens de invoering van de nieuwe WW-regeling, is de WWZ nagenoeg volledig van kracht geworden. Zaken waarin wordt geanticipeerd op de WWZ zijn beperkt. Een voorbeeld waarin nog altijd rekening dient te worden gehouden met het anticiperen op de WWZ is het concurrentiebeding, dat onder oud recht is aangegaan, zoals blijkt uit de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:4317). Concurrentiebedingen in tijdelijke arbeidsovereenkomsten Ingevolge de WWZ geldt per 1 januari 2015 dat een werknemer met een tijdelijk dienstverband niet kan worden gebonden aan een concurrentiebeding. Per die datum kan in een tijdelijke arbeidsovereenkomst geen concurrentiebeding worden opgenomen, tenzij de werkgever motiveert welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen hij heeft, die het concurrentiebeding noodzakelijk maken. Op verzoek van de werknemer kan de rechter het concurrentiebeding vernietigen, wanneer het beding niet noodzakelijk wordt geacht. Het wordt aangenomen, dat de rechter een concurrentiebeding in een tijdelijk arbeidscontract slechts in uitzonderlijke gevallen zal toestaan. De motiveringsvereisten voor het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gelden voor het concurrentiebeding, dat is aangegaan op of na 1 januari 2015. Van belang is derhalve de datum waarop de tijdelijke arbeidsovereenkomst (waarin het concurrentiebeding is opgenomen) is aangegaan en niet de datum waarop de arbeidsovereenkomst is ingegaan. Concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd Bovenbedoelde motiveringsvereisten gelden niet voor het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en – op grond van overgangsrecht – een concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst, die is aangegaan voor 1 januari 2015. Of en in hoeverre een werknemer is gebonden aan deze concurrentiebedingen is afhankelijk van de afweging (die de rechter maakt) tussen de belangen van de werkgever (bij handhaving van het beding) en de belangen van de werknemer (tot matiging of het buitenwerking stellen van het beding), waarbij alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken. Motivering zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen bij concurrentiebeding oude stijl In de zaak waarin de Rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:4317) heeft geoordeeld, stond een concurrentiebeding ter discussie die is opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd van 31 december 2013 tot 1 juli 2014. Het concurrentiebeding bepaalt kortweg, dat de werknemer gedurende 2 jaren na beëindiging van de arbeidsovereenkomst op generlei wijze met de werkgever identieke bedrijfsactiviteiten mag verrichten op straffe van een boete van € 1.000,00 per overtreding en € 100,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. De Rechtbank Noord-Nederland overweegt dat een werknemer in beginsel het recht heeft op vrije arbeidskeuze en de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud voorziet. Het concurrentiebeding in een tijdelijk contract, dat voornoemd recht beperkt, kan – onder oud recht – op verzoek van de werknemer door de rechter (gedeeltelijk) vernietigen. Hiertoe zal worden besloten wanneer – op grond van een belangenafweging wordt overwogen – dat de werknemer onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever tegen oneerlijke concurrentie. Oneerlijke concurrentie ziet op (het gebruik van) specifieke kennis van de onderneming (waaronder begrepen de gehanteerde prijzen, werkmethode en klantenkring) door de werknemer, die hij exclusief tijdens zijn dienstverband bij de werkgever heeft opgedaan en waarmee hij zichzelf een ongerechtvaardigde voorsprong in de concurrentiestrijd verschaft. Vervolgens overweegt de Rechtbank Noord-Nederland dat er geen sprake is van het overtreden van het concurrentiebeding, omdat niet is gebleken dat de werknemer identieke bedrijfsactiviteiten verricht, zoals omschreven in het concurrentiebeding. Maar zelfs wanneer identieke bedrijfsactiviteiten, althans een overlap van bedrijfsactiviteiten zou zijn aangenomen, overweegt de Rechtbank dat de werkgever dient te onderbouwen en aannemelijk dient te maken welk zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang hij wenst te beschermen met het vastleggen en het handhaven van het concurrentiebeding. De Rechtbank Noord-Nederland anticipeert aldus op de motiveringsvereisten, die gelden onder de WWZ voor een concurrentiebeding, dat is opgenomen in een tijdelijk contract. In dit verband overweegt de Rechtbank Noord-Nederland, dat oud recht op deze zaak van toepassing is. Op grond van de inmiddels gewijzigde maatschappelijke opvatting (die ligt besloten in de WWZ) mag de motivering van de werkgever van zijn zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang evenwel bij de belangenafweging worden betrokken. Anticiperen? De Rechtbank Noord-Holland past de op grond van de WWZ gewijzigde wetgeving toe op een zaak, waarin oud recht van toepassing is. Zij ziet zich hiertoe bevoegd door (het ontbreken van) de zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen van de werkgever te betrekken bij de belangenafweging. Ofwel, de belangenafweging is de zijdeur, waardoor de motiveringsvereisten onder de WWZ binnen zijn geslopen. De vraag is hoe ver deze zijdeur in de rechtspraak openstaat. In andere uitspraken lijkt een strikte scheiding te worden gemaakt tussen het toepassen van oud recht en de gewijzigde wetgeving onder de WWZ. In de uitspraken van – onder meer – het Hof Den Bosch van 26 mei 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:1910), het Hof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:5544) en de Kantonrechter te Tilburg van 7 juli 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:6146) wordt geen ruimte overgelaten voor het anticiperen op de WWZ. De uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland komt dan ook voor als een van de uitzonderingen op de regel. Conclusie Afhankelijk van het moment waarop een concurrentiebeding – dat onderdeel uitmaakt van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – is aangegaan, zal oud recht of de gewijzigde wetgeving onder de WWZ van toepassing zijn. Wanneer het concurrentiebeding naar oud recht dient te worden beoordeeld, is – op grond van overgangsrecht – het uitgangspunt dat niet wordt geanticipeerd, althans geen rekening wordt gehouden met de wetswijzigingen onder de WWZ. De rechtspraak zal moeten uitwijzen of het uitgangspunt standhoudt of de zijdeur verder open wordt gezet. Deze bijdrage is geschreven door mr. Remmelt Suir. Voor meer informatie over de uitspraak of over Van Diepen van der Kroef Advocaten: stuur een email naar mw. mr. Babs Dubois – Van Kleef Van Diepen Van der Kroef Haarlem, tel. 023 542 42 92. arbeidsrecht, concurrentiebeding, Rechtbank Noord Nederland, Van Diepen Van der Kroef Advocaten, WWZ Print Over de auteur Over Hinke Wever Hinke Wever is een creatieve verbinder van werk- en levensterreinen. Ze was als redacteur vanaf de start betrokken bij FlexNieuws. Bekijk alle berichten van Hinke Wever