"Voor futureproof ondernemen in flex"
SLUIT MENU

Oproep aan CAO-onderhandelaars: Schep eindelijk duidelijkheid!


De ABU, NBBU en de vakbonden zijn begonnen aan de onderhandelingen voor de nieuwe cao. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk één cao komt. Iets wat ik in mei 2013 al voorspelde toen het sociaal akkoord werd gesloten. Laten we hopen dat partijen van de gelegenheid gebruik maken eens een aantal zaken flink te verduidelijken in de cao. De definities rondom inlenersbeloning hebben wat mij betreft de hoogste prioriteit.

In mijn vorige column had ik u een artikel beloofd over het berekenen van ADV. Zeer recent kwam er echter een casus voorbij die ik u niet wil onthouden. Ik denk dat dit voorbeeld treffend beschrijft hoezeer de flexbranche is doorgeschoten (of beter: de weg kwijt is) op zoek naar de juiste beloning voor de uitzendkracht.

Ik houd me al bijna 15 jaar dagelijks bezig met de inlenersbeloning en als het zoeken naar een antwoord mij – met al mijn ervaring en contacten – al zoveel tijd en energie kost, dan vind ik niet dat in redelijkheid verwacht kan worden dat een intercedent op een vestiging dit allemaal ook maar moet weten en kunnen.

Zolang er zoveel interpretaties en mogelijkheden zijn, krijg je ook via software en hulpmiddelen als CAOWijzer, de juiste toepassing van de inlenersbeloning nooit volledig geborgd. Dus vandaar mijn dringende oproep: schep eindelijk duidelijkheid!

Naar letter en geest
Laat ik voorop stellen dat ik een groot fan ben van het naar de geest uitvoeren van wet- en regelgeving. Toen ik mijn carrière 23 jaar geleden bij Luba Uitzendbureau begon, was het eerste wat we leerden: wij werken hier volgens het principe: ‘wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’. Dus als je niet wilt dat iets jezelf overkomt, dan doe je dat ook niet bij een ander.

Dat principe probeer ik altijd toe te passen. Voor inlenersbeloning geldt dat wat mij betreft dus ook. Als je onderbuikgevoel zegt dat toekenning van een bepaalde toeslag eigenlijk wel logisch is, probeer die dan te realiseren voor je werknemers als dat commercieel gezien enigszins haalbaar is. Ook als de opdrachtgever in eerste instantie tegensputtert.

De toeslag in kwestie: de inconveniëntentoeslag in de cao Vleessector
Zo kreeg ik van een van de opdrachtgevers van FlexKnowledge de ogenschijnlijk eenvoudige vraag:
Hoe zit het met de inconveniëntentoeslag in de cao Vleessector? Volgens onze inleners is die niet van toepassing, maar onze certificerende instelling zegt van wel. Zou FlexKnowledge dit voor ons uit kunnen zoeken?
De inconveniëntentoeslag is geregeld in artikel 24 van de cao Vleessector en luidt als volgt:

Artikel 24 Inconveniëntentoeslag

De uitzendkrachten in kwestie verrichten inpakwerkzaamheden. Laten we er voor het gemak van uitgaan dat zij minimaal 4 uur per dag werken in een ruimte waar de temperatuur lager is dan 7 graden en dat je dus zou mogen verwachten dat lid 4 van bovenstaande artikel van toepassing is.

De inlener zegt echter dat zijn eigen mensen deze toeslag niet krijgen en heeft dat per mail bevestigd. De inlener is volgens de cao voor uitzendkrachten verantwoordelijk voor het verstrekken van informatie over de elementen van de beloning voor de ingeleende uitzendkrachten. Uw eerste gedachte was waarschijnlijk dat deze toeslag ook geldt voor de uitzendkrachten, maar nu twijfelt u vermoedelijk al. Dit is een dilemma: het lijkt alsof de inlener zijn eigen cao niet naleeft, wat wordt er nu van de uitlener verwacht?

We hebben de vraag uitgezet in ons netwerk bij twee andere certificerende instellingen en het COV, de Centrale Organisatie voor de Vleessector. De certificerende instellingen kwamen met de reactie dat de inconveniëntentoeslag waarschijnlijk wel onder de definitie van de inlenersbeloning valt, maar dat dit niet voor 100% vast staat. Eén van hen adviseerde mij de vraag voor te leggen aan de ABU en/of NBBU.

In het voorjaar van 2015 hebben wij een vergelijkbare vraag al eens voorgelegd aan het COV. Het antwoord was toen, dat zij vonden dat de uitleg van de inlenersbeloning aan de ABU of NBBU is voorbehouden. Die reactie is dus in lijn met het advies van de certificerende instelling. Het COV had ABU en NBBU enkele jaren geleden om uitleg gevraagd: De NBBU was destijds van mening dat de inconveniëntentoeslag wél onderdeel van de inlenersbeloning is en de ABU vond van niet. Onze opdrachtgever is lid van de NBBU, dus voor hem is het standpunt van de NBBU een belangrijk element in het antwoord dat hij van FlexKnowledge verwacht.

Om zeker te weten dat de ABU en NBBU nog steeds dezelfde mening zijn toegedaan, heb ik deze specifieke casus ook voorgelegd aan de helpdesk van beide organisaties.

De ABU reageerde telefonisch: Inconveniëntentoeslag is in ieder geval geen kostenvergoeding zoals bedoeld in artikel 20 lid e van de cao. De toeslagen die betaald moeten worden, zijn vastgelegd in artikel 20 lid c. Dat is volgens de ABU echter een limitatieve opsomming en daar staat de bedoelde toeslag niet bij en daarom hoeft hij op grond van de definitie van inlenersbeloning niet te worden betaald.

De NBBU heeft in de cao in artikel 22 lid 2 exact dezelfde bepaling staan voor de toeslagen en is op basis van voortschrijdend inzicht tot een nieuw standpunt gekomen: ook zij vinden nu dat deze inconveniëntentoeslag geen onderdeel is van de inlenersbeloning, omdat hij niet wordt genoemd in artikel 22 lid 2.

Voor uitleners is het bovendien heel interessant te weten wat de SNCU zou vinden bij een eventuele controle. En dus hebben wij ook deze organisatie om een inhoudelijke reactie gevraagd. Helaas hebben wij nog geen reactie mogen ontvangen.

Waar leidt dit toe?
De voorlopige conclusie is dat de inconveniëntentoeslag geen onderdeel is van de inlenersbeloning en daarom ook niet aan de uitzendkrachten betaald hoeft te worden.

Wat staat er echter in de cao voor de Vleessector zelf op dit punt? In artikel 1b lid 6 onder b, staat dat op uitzend- en inleenkrachten de bepalingen op het terrein van lonen en toeslagen van cao van toepassing zijn.
Dat lijkt duidelijk, maar in de cao is geen vergewisplicht opgelegd aan de inlener, dus die hoeft niet te controleren of de uitlener de lonen en toeslagen ook werkelijk betaalt. En omdat de vergewisplicht ontbreekt, ontstaat er voor de uitlener geen verplichting om de bepalingen na te leven die bovenop de standaard inlenersbeloning komen.

De laatste complicerende factor is dat dit artikel 1b lid 6 onder b óók niet algemeen verbindend is verklaard, dus bedrijven in de vleessector die geen lid zijn van COV hoeven zich al helemaal niet te houden aan eventuele extra beloningsafspraken met betrekking tot uitzendkrachten.

Relatie met de WAS
De Wet Aanpak Schijnconstructies speelt ook nog een rol in dit verhaal.
Voor de inlenersbeloning lijkt het traject nu wel duidelijk: de inconveniëntentoeslag is geen onderdeel van de definitie van de inlenersbeloning en er is geen vergewisplicht, dus op grond van artikel 20 (ABU) of 22 (NBBU) hebben de uitzendkrachten geen recht op deze toeslag.

Als de inlener lid is van COV, is hij gehouden aan de bepalingen uit de cao Vleessector. Als dus vaststaat dat de feiten en omstandigheden op de werkvloer het betalen van deze toeslag vereisen, dan hebben in ieder geval zijn eigen medewerkers daar recht op, en op grond van artikel 1b lid 6 onder b ook de uitzendkrachten. De eigen medewerkers zouden dan alsnog naleving van de cao kunnen eisen en de uitzendkrachten kunnen op basis van de Wet Aanpak Schijnconstructies een vordering instellen bij de inlener. Niet bij het uitzendbureau, want op grond van de inlenersbeloning is het recht er namelijk niet.

Als de inlener géén lid is van COV, dan geldt artikel 1b lid 6 onder b niet. De eigen medewerkers zouden dan alsnog naleving van de cao kunnen eisen en de uitzendkrachten staan met lege handen.

En nu?
Het is een onbevredigende conclusie: voor deze op het eerste gezicht vrij eenvoudige vraag is geen eenduidig antwoord te geven. Hooguit het advies om de uiteindelijk gekozen oplossing goed te documenteren, want blijkbaar is ‘goed of fout’ afhankelijk van degene aan wie je de vraag stelt. En dat is eigenlijk heel triest, want de uitzendkracht en de uitlener die de regels naar de geest toepast, zijn de dupe.

Deze conclusie brengt me terug bij de titel van deze column: een oproep aan cao-partijen om duidelijkheid te verschaffen. Ik ben ervan overtuigd dat verreweg de meeste uitleners weinig problemen hebben met de uitkomst van de discussie als die maar aan twee voorwaarden voldoet: hij is maar voor één uitleg vatbaar en hij geldt voor iedereen! En als daarbij de geest van de inlenersbeloning wordt gevolgd, dan zou het logisch zijn om ook dit soort toeslagen daaronder te laten vallen. Maar dat is aan de cao-partijen om te bepalen en een verduidelijking/uitbreiding van de definities heeft natuurlijk grote financiële consequenties.

Tot de cao-partijen hier een ei over hebben gelegd, zal het onmogelijk zijn harde antwoorden te krijgen op dit soort vragen. FlexKnowledge kan u hierbij in ieder geval helpen. Niet alleen door de mogelijkheden te inventariseren en u te helpen bij de keuzes, maar ook om u daarna te helpen met de borging van die keuzes. Bijvoorbeeld met onze dienst SNCUZeker. Wilt u meer weten? Neem dan contact met mij op!

Marcel Reijmers, directeur FlexKnowledge

Marcel Reijmers is directeur van FlexKnowledge en adviseert en begeleidt intermediairs en inleners.