Gastblogger 13 september 2024 0 reacties Print Sectoraal verbod inhuur arbeidskrachten niet kansrijkMinister Van Hijum heeft een technische verkenning aangekondigd naar een tweetal maatregelen om op sectoraal niveau de misstanden met betrekking tot uitzendkrachten tegen te gaan. Daar is door werkgeversorganisaties in de uitzendsector (ABU en NBBU), de Vereniging voor de Nederlandse Vleeswarenindustrie en LTO Nederland verontrustend op gereageerd, schrijft Hendarin Mouselli, partner bij VRF Advocaten. Wat zijn die maatregelen en zijn ze wel haalbaar? De eerste maatregel die wordt verkend betreft het op sectoraal niveau verbieden van het inlenen van arbeidskrachten. Dit zou volgens Van Hijum een bestaande bevoegdheid zijn om bij AMvB te nemen in de Waadi. De andere maatregel is de verplichting om een minimaal percentage arbeidskrachten in eigen dienst te nemen. De verkenning wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 opgeleverd. Na deze verkenning zal worden bezien óf deze extra maatregelen worden voorgesteld en zo ja voor welke sector of sectoren. Hierbij zal de sectorale impact worden meegewogen, evenals de verwachte effectiviteit en proportionaliteit van de maatregelen. Laten we eens nader inzoomen op deze twee maatregelen. Sectoraal verbod inhuur arbeidskrachten Het verbieden van inhuur van arbeidskrachten op sectoraal niveau is een theoretische mogelijkheid, maar anders dan Van Hijum suggereert ligt de lat voor een dergelijke maatregel zodanig hoog dat het in mijn visie onhaalbaar is. Dit heeft onder meer de navolgende redenen. Allereerst stuiten we op de vrijheid van ondernemerschap op grond van artikel 16 Handvest van de Grondrechten van de EU. De vrijheid van ondernemerschap houdt in de eerste plaats in dat ondernemers de vrijheid hebben een economische activiteit of een handelsactiviteit uit te oefenen. In de tweede plaats hebben ondernemers contractsvrijheid. In de derde plaats geldt een vrije mededinging. De vrijheid van ondernemerschap is belangrijk voor de samenleving. Het kan werkloosheid verminderen, innovatie bevorderen en bijdragen aan het economisch en sociaal welzijn van de gehele samenleving. De vrijheid van ondernemerschap is echter niet absoluut en kan onder omstandigheden worden beperkt. Tegelijkertijd moet de beperking van de vrijheid van ondernemerschap dan wel i) bij wet zijn geregeld, ii) de wezenlijke inhoud daarvan moet worden geëerbiedigd, iii) het moet voldoen aan het evenredigheidsbeginsel én iv) het moet beantwoorden aan de erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Anders dan Van Hijum suggereert in zijn brief aan de Tweede Kamer is het verbieden van inhuur van arbeidskrachten op sectoraal niveau op basis van de bestaande bevoegdheid om dit bij AMvB te doen, niet conform de eisen die aan inperking van de vrijheid van ondernemerschap worden gesteld. Immers, gelet op de impact van de maatregel zou dat in mijn visie bij wet moeten worden geregeld en langs de Tweede en Eerste Kamer moeten. Dit mede gelet op de beperking van de vrijheid van ondernemerschap. Tegelijkertijd is het nog maar de vraag of de misstanden die zijn gesignaleerd zodanig groot zijn dat werknemersbescherming in gedrang komt als gevolg waarvan de vrijheid van ondernemerschap daarvoor moet wijken. Er moet een juiste balans zijn tussen de vrijheid van ondernemerschap en het bieden van bescherming aan ter beschikking gestelde arbeidskrachten. Dit betekent echter niet dat wanneer de werknemersbescherming in het gedrang komt, de vrijheid van ondernemerschap dan maar kan worden beperkt. Bovendien: is sectoraal inleenverbod niet gewoonweg een manier om een van de andere doelen van het kabinet, arbeidsmigratie beperken, te realiseren? Zo ja, is dat dan een legitiem doel om de vrijheid van ondernemerschap, het vrije dienstenverkeer en mogelijk het vrije verkeer van personen (indirect) te beperken? Daar kun je over van mening verschillen. In de tweede plaats is het nog maar de vraag of Van Hijum zich voldoende realiseert dat de reden dat veel bedrijven in de genoemde sectoren, zoals de vleessector en land- en tuinbouw, gebruik maken van uitzendkrachten mede gelegen is in het feit dat zij niet of onvoldoende in staat zijn deze groep te bereiken en aan zich te binden. Het vinden van arbeidskrachten is niet de core business van deze ondernemingen, maar wel die van uitzendbureaus. Met de huidige arbeidsmarktkrapte kan een sectoraal verbod verregaande economische en sociale gevolgen hebben voor essentiële onderdelen van de samenleving en daarmee het welzijn van mensen. In het verleden zijn er pilots gedraaid in Nederland in onder meer het Westland waar Nederlandse medeburgers die toen nog een bijstandsuitkering genoten ertoe werden bewogen te werken in de land- en tuinbouwsector. Dit was echter geen succes. Er zal dus hoe dan ook moeten worden uitgeweken naar de inzet van arbeidsmigranten en zoals gezegd is het twijfelachtig of inleners in staat zullen zijn om deze groep zelf te bereiken en aan zich te binden. In de derde plaats kan een sectoraal inleenverbod offshoring weer hoog op de ondernemersagenda plaatsen, hetgeen niet altijd een positief effect heeft op de werkgelegenheid in en economische ontwikkeling van Nederland. Met de huidige stand van zaken is de kans klein dat een sectoraal verbod van de grond komt. Het middel (inleenverbod) is disproportioneel en er zijn andere minder vergaande middelen beschikbaar om het doel te bereiken waaronder de invoering van het toelatingsstelsel met de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta). Inleencap Voor de tweede maatregel die wordt verkend – een minimaal percentage arbeidskrachten in eigen dienst te nemen – gelden ook de hiervoor genoemde bezwaren. Met dien verstande dat dit een lichtere maatregel is en de haalbaarheid afhangt van de juridische onderbouwing van de nut en noodzaak van deze maatregel. Daar is het laatste woord nog niet over gezegd. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat een dergelijke maatregel minder vergaand is dan een sectoraal inleenverbod en op zichzelf niet onbekend is in ondernemersland. In sommige cao’s en binnen bepaalde bedrijven en sectoren wordt al gebruik gemaakt van een inleencap. Bijvoorbeeld dat de omvang van ingeleend personeel niet meer mag bedragen van 15% van het aantal werknemers binnen de onderneming van de inlener. Dat is ter bescherming van werknemers en het arbeidskapitaal binnen de onderneming alsmede een stukje risicospreiding. De door Van Hijum genoemde sectoren zouden op zichzelf ook een dergelijke afspraak zelf al kunnen maken in de cao’s die gelden. Daar hebben ze Van Hijum niet bij nodig. Afronding De kans dat de conclusie van de aangekondigde verkenning is dat een sectoraal inleenverbod onhaalbaar is, acht ik aanwezig. In tegenstelling tot de tweede maatregel die wellicht de toets doorstaat. Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat er een betere en grondigere onderbouwing zal moeten komen om een dergelijke beperking wettelijk te regelen. De vraag is evenwel waarom cao-partijen in de vleessector en in de land- en tuinbouw niet het heft in eigen handen nemen en in de cao een inleencap afspreken. Je kunt als werknemers- en werkgeversorganisaties beter aan tafel zitten dan op het menu staan, toch? ABU, NBBU, uitzenders, uitzendsector, Van Hijum Print Over de auteur Over Gastblogger Flexnieuws geeft ruimte aan auteurs die een artikel willen plaatsen op Flexnieuws. Bekijk alle berichten van Gastblogger